Johan Wolphert van Brederode en zijn familie

Johan Wolfert van Brederode ruiterportret

Afbeelding 1 Anoniem, Portret van Johan Wolphert van Brederode te paard, ca 1650 Amsterdam, Rijksmuseum (Foto: Rijksmuseum)

In het Rijksmuseum in Amsterdam bevindt zich een zeventiende eeuws ruiterportret, dat in de catalogus als volgt beschreven wordt1): School van Thomas de Keyzer, Godard Adriaan baron van Reede (1621-1691) te paard. Op de achtergrond het dorp en kasteel Amerongen. Doek 105,5 x 91 cm. Herk: Kunsthandel D. Katz, Dieren. In bruikleen SNK, later DvRvK, overgedragen in 1960". Het Iconografisch Bureau heeft een vermelding van dit portret uit 1939, toen het zich nog in een particuliere verzameling in Zürich bevond. Verder is de herkomst helaas niet na te gaan.

Het portret laat een man zien, ten voeten uit uit naar links, aanziend, gezeten op een steigerende appelschimmei, waarvan de manen gevlochten zijn. De man is gekleed in een lang wambuis met loshangende mouwen en gestreepte ondermouwen. Een donkere broek met een lichte bies afgezet gaat schuil onder lieshoge laarzen. Op het hoofd heeft hij een donkere hoed met een lichte veer, om de hals draagt hij een wit olifantje aan een blauw lint, het ordeteken van de Deense Olifantsorde. Op de achtergrond is een dorp weergegeven, links achter de bomen verscholen een kasteel, waarvan de toren boven de kruinen zichtbaar is, rechts de beide toegangspoorten tot het kasteel, elk bekroond met twee honden, en daarachter de dorpskerk (afb. 1).

De in de catalogus als voorgestelde genoemde Godard Adriaan van Reede, heer Van Amerongen, verwierf vooral bekendheid, omdat hij, van talloze gezantschappen deel uitmakend, de belangen van de Republiek in vele landen behartigd heeft. Zo was hij bijvoorbeeld de eerste ambassadeur die na de vrede van Munster naar Spanje gezonden werd. Toen hij in 1659 voor de vierde maal als ambassadeur in Denemarken kwam, verleende de Deense koning hem de Orde van de Olifant, welke onderscheiding de voor gestelde op het ruiterportret draagt2) . Op het kasteel van Amerongen bevindt zich een ten voeten uit portret van Godard Adriaan van Reede, dat in 1659, waarschijnlijk ter gelegenheid van zijn benoeming tot Olifantsridder, door Jurriaen Ovens geschilderd is (afb. 2). Vergelijken wij de voorgestelde op dit portret met de ruiter in het Rijksmuseum, dan moeten wij helaas constateren, dat de gelijkenis niet erg overtuigend is. Evenmin is het mogelijk het kasteel Amenongen, zoals dit op het Ovens-portret te zien is in zijn oude gedaante van voor de verwoesting van 1672, te herkennen in het kasteel op de achtergrond van het ruiterportret. Waarschijnlijk is slechts het feit, dat de man in het Rijksmuseum de versierselen van de Deense Olifantsorde draagt, er de oorzaak van dat dit portret geïdentificeerd is als de ambassadeur Van Reede, die zeker wel een van de bekendste leden van deze orde in de Republiek was.

Godart Adriaan van Reede

Afbeelding 2 Jurriaen Ovens, Portret van Godart Adriaan van Reede, 1659 ; Amerongen, Coll. Stichting kasteel Amerongen (Foto: RKD)

Er waren echter meer vooraanstaande Nederlanders, aan wie deze hoge buitenlandse onderscheiding verleend was. In het voorjaar van 1649 immers was er een buitengewoon Deens gezantschap naar de Republiek gezonden onder leiding van de rijkshofmeester, de beroemde en beruchte Corfitz Ulfeldt. De bedoeling van deze diplomatieke zending was de Republiek, die in het Zweeds/Deense conflict over de Sont-tollen de zijde van Zweden gekozen had, tot andere gedachten te brengen. In het najaar van 1649 konden inderdaad een tweetal verdragen tussen Denemarken en de Republiek getekend worden. Enkele maanden eerder was aan een aantal prominenten in de Republiek al de Olifantsorde verleend, niet in de laatste plaats waarschijnlijk om hen gunstig ten opzichte van Denemarken te stemmen. Inderdaad bekleedden allen bij die gelegenheid benoemde ridders sleutelposities. Onder hen was Johan Maurits van Nassau, de Braziliaan, in die tijd stadhouder van Brandenburg in Kleef; zijn broeder Hendrik, gouverneur van Staats-Vlaanderen behoorde ook tot de nieuwbakken ridders. Verder werd de orde verleend aan de Rijngraaf Frederik Magnus, gouverneur van Maastricht en aan Johan Wolphert van Brederode, gouverneur van 's- Hertogenbosch en veldmaarschalk van het Staatse leger3) . Het is deze laatste nu, die wij met grote zekerheid in het ruiterportret in het Rijks museum mogen herkennen.

In de eerste plaats is er de uiterlijke gelijkenis, die ons voor Brederode doet besluiten. Immers, alle andere portretten van hem tonen hem met het karakteristieke halflange grijze haar en de donkere snor en baard (afb. 3), terwijl het kasteel op de achtergrond zonder enige twijfel het huis Batesteyn in Vianen is, dat al eeuwenlang de residentie van de Brederodes was4). Bovendien is het portret op grond van het kostuum, dat evenwel enige archaïsche trekjes vertoont zoals de loshangende mouwen die omstreeks 1625 al uit de mode raakten, rond 1650 te dateren, wat precies klopt met het tijdstip van Brederodes benoeming tot Olifantsridder, maar niet met dat van de Heer Van Amerongen!

De reeds gesignaleerde ouderwetse elementen in het kostuum doen overigens de vraag rijzen of dit portret wel naar het leven vervaardigd is. Het lijkt heel goed mogelijk, dat het aan de hand van bekende beeltenissen van Johan Wolphert van Brederode aan de fantasie van de kunstenaar ontsproten is. Wie deze kunstenaar geweest kan zijn, durf ik niet te zeggen. De Amsterdammer Thomas de Keyzer lijkt mij in ieder geval moeilijk te rijmen met de zo Zuidhollandse, en in het bijzonder Haagse, Brederode. Voor de theorie, dat het hier een fantasie portret betreft, pleit mijns inziens ook het feit, dat dit portret "op drift" is geraakt en geen deel uit maakt van de her en der verspreide groepen schilderijen, die afkomstig zijn uit de nalatenschap der Brederodes.

Johan Wolphert van Brederode was, zoals hierboven reeds gezegd is, heer van Vianen. Tevens was hij heer van Ameide en Noordeloos, welke heerlijkheden in de familie waren gekomen toen Walraven I van Brederode in 1414 huwde met de erfdochter Johanna van Vianen5).

Hij stamde uit de tak Kloetinge van het aloude geslacht Van Brederode en noemde zich, op grond van al dan niet vermeende afspraken op afstamming van de oude graven van Holland6), altijd graaf van Holland-Brederode. Hij werd op 12 juni 1599 geboren als derde zoon en zesde kind van Floris van Brederode en Theodora van Haeften.

Johan Wolfert li

Afbeelding 3 Jan van Rossum (?), Portret van Johan Wolphert van Brederode, 1653-1654 Braunfels (Schloss), Coll. Vorst van Solms-Braunfels (Foto: 's-Gravenhage, Iconografisch Bureau)

Aangezien zijn beide oudere broers, Walraven en Reinoud, respektievelijk in 1620 en 1618 kinderloos overleden waren, volgde Johan Wolphert op als 16de heer van Brederode. In 1619 huwde hij met Anna Johanna van Nassau-Siegen, een zuster van Johan Maurits de Braziliaan en van Willem, veldmaarschalk van het Staatse leger. Na haar dood hertrouwde hij in 1638 met Louise Christine van Solms, de schoonzuster van prins Frederik Hendrik. Met veel pracht en praal werd dit huwelijk gevierd en de bruid werd door de stadhouder zelf naar het altaar in de Hofkapel geleid. Johan Wolphert verkeerde nu volop in de Haagse hofkringen en mede daarom bezat hij naast het huis Batesteyn in Vianen ook een aanzienlijk stadshuis in Den Haag, eerst op de Lange Vijverberg en sinds 1652 op het Korte Voorhout, waar thans de Koninklijke Schouwburg staat7). Ook zijn functie van voorzitter van de Hollandse Riddenschap zal hem veelvuldig in Den Haag beziggehouden heb ben, terwijl hij tevens deel uitmaakte van enkele gezantschappen. Zo werd hij in 1641 met François van Aerssen, Johan van den Kerckhoven en Albert Joachimi naar Engeland gezonden om de hand van Mary Stuart te vragen voor Willem II. Na de dood van Frederik Hendrik echter keerde Brederode zich steeds meer van Oranje af, mogelijk uit ergernis over het optreden van de jonge Willem II en zijn vrouw, terwijl ook de invloed van Johan de Witt, die een graag geziene gast in huize Brederode was, aan deze ontwikkeling niet geheel vreemd geweest zal zijn. Zo verging Brederode zelfs, dat, toen in 1654 de Acte van Seclusie ter stemming kwam, hij als voorzitter van de Hollandse Ridderschap de eerste was om zijn stem ten gunste van deze Acte uit te brengen, hiermee zijn jonge neefje Willem III van het stadhouderschap uitsluitend. Dat de geschiedenis een andere loop nam, heeft hij niet meer meegemaakt: het jaar daarop, in 1655, overleed hij en werd hij in het familiegraf in de kerk van Vianen bijgezet.

Johan Wolphert werd in al zijn heerlijkheden opgevolgd door zijn oudste zoon Hendrik, die geboren was uit het huwelijk met Louise Christine van Solms. Deze overleed echter reeds in 1657 kort nadat hij in Franse krijgsdienst was getreden en zo werd zijn 7-jarige broertje Wolphert onder voogdijschap van zijn moeder de 18de heer van Brederode. Toen deze op 15 juni 1679 kinderloos kwam te overlijden, was het eeuwenoude geslacht der Brederodes, althans in wettige lijn, uitgestorven.

De heerlijkheid Brederode verviel nu aan de Staten van Holland, en de zwaar met schulden belaste nalatenschap kwam in handen van de oudste nog in leven zijnde zuster van Wolphert, Hedwig Agnes8). Tijdens haar beheer werd de financiële stand van zaken er niet beter op, te meer daar zij zich "tot de leste stuyver" liet "uytmergelen"9) door mr. Frederick Rooseboom, advocaat-fiscaal der Generaliteit, van wie men zei, dat hij in het geheim met deze freule van Brederode getrouwd was. Na haar dood, in 1684, kwamen de bezittingen in Vianen in handen van de nakomelingen van haar oudste zuster, de graven van Dohna en van Lippe. Maar de geldelijke lasten werden voor hen op den duur zo zwaar, zeker nadat een brand in 1696 een gedeelte van het kasteel in de as had gelegd, dat in 1725 de toenmalige eigenaar, Simon Hendrik Adolf graaf van Lippe, zich genoodzaakt zag de Brederode-nalatenschap van de hand te doen. Het kasteel en de landerijen in Vianen werden door de Staten van Holland gekocht, de weinige meubelen, die zich nog op het huis Batesteyn bevonden, werden weggegeven en het familiearchief werd overgebracht naar Detmold, waar de graven van Lippe verblijf hielden.

Maurits van Solms Hungen

Afbeelding 4 Jan van Rossum, Portret van Maurits van Solms-Hungen, 1658 ; Braunfels (Schloss), Coll. Vorst van Solms-Braunfels (Foto: RKD)

Van de 228 schilderijen, die in de inventaris van de nalatenschap van Hedwig Agnes genoemd werden, waren er in 1725, blijkens opgave van de beide afgevaardigden, die de graaf van Lippe naar Holland gestuurd had, nog maar 59 over. Aangezien het merendeel van het schilderijenbezit bestond uit familieportretten van de Brederodes, is het waarschijnlijk dat de erfgenamen een gedeelte hiervan uit Vianen naar Duitsland hebben laten overbrengen, en dat deze zich in de loop der tijd over verschillende collecties verspreid hebben. Zo zijn nu nog groepen Brederode-portretten aan te wijzen bij een aantal Duitse vorsten, die allemaal in vrouwelijke lijn van de Brederodes afstammen: bij de Vorst van Wied op kasteel Runkel bevinden zich portretten uit deze nalatenschap evenals bij de Vorst van Solms-Hohensolms-Lich op kasteel Lich en bij de Vorst van Solms-Braunfels op kasteel Braunfels. Ook op het Dohna-slot Schlobitten bevonden zich pontretten van de Brederodes, maar deze zijn voor het grootste gedeelte het slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog geworden. Een groep portretten is blijven hangen bij de graven van Lippe op het slot Detmold, en een kleine groep vererfde tenslotte op de graven van Bylandt en is thans nog te zien op het kasteel Rheydt bij Mönchengladbach. Hoe de serie Nassau en Brederode-portretten in het raadhuis van Vianen terecht gekomen is, valt helaas niet meer na te gaan, wellicht horen deze echter tot de schilderijen, die Hedwig Agnes in haar testament aan de meergenoemde mr Rooseboom heeft vermaakt. Naast een aantal meubelen kreeg hij ook nog "alle schilderijen hangende op het rootdamaste cabinet", te weten: "27 schilderijen, conterfeytsels van het huysch van Nassou, 1 ut supra, graeff Wolfert, 1 ront conterfeytseltje van Hr. Reynout van Brederode", alsmede nog enige andere stukken als bloemstillevens en landschappen.

De 59 schilderijen, die zich in 1725 nog op het huis Batesteyn bevonden waren dan voor het grootste deel portretten, waarvan niet meer bekend was wie zij voorstelden. Een speciale legerwagen werd uit Duitsland gezonden om deze anonieme borst- en kniestukken te vervoeren. Het leek de beide afge vaardigden van de gnaaf van Lippe niet "prakticabel" met hetzelfde transport ook de 18 levensgrote ten voeten uit - portretten uit de eetzaal van het huis Batesteyn mee te geven temeer daar een aantal door de brand van 1696 verzengd was en dus niet opgerold kon worden. Wat er tenslotte omtrent deze levensgrote beeltenissen besloten is, kan uit de correspondentie niet opgemaakt worden.

Op kasteel Braunfels echter bevinden zich 10 grote portretten ten voeten uit van Johan Wolphert van Brederode en zijn gezin, die zeer wel met de bovengenoemde stukken in verband gebracht kunnen worden10). Van deze 10 portretten zijn vier het eigenhandig werk van Jan van Rossum, de Vianese meester die min of meer als "Hofschilder" van de Brederodes beschouwd kan worden.

De overige stukken van de reeks zijn geschilderd in de stijl van Honthorst en Van Rossum, maar lijken eerder uitvergrote copieën van portretten, die in hun oorspronkelijke vorm slechts borst- en kniestukken waren, dan zelfstandige composities. De manier van schilderen lijkt in ieder geval in deze richting te wijzen.

Doordat men al vrij snel niet meer wist, wie deze portretten voorstelden, is het onderling venband van de serie verloren gegaan en zijn er tenslotte opschriften op aangebracht, die slechts in een enkel geval de juiste naam van de voorgestelde geven. Onlangs echter konden deze schilderijen weer in hun juiste verband teruggebracht worden en het lijkt goed hier de aandacht te vestigen op deze voor de 17de eeuwse Republiek zo unieke serie.

Florentina van Brederode

Afbeelding 5 Jan van Rossum, Portret van Florentina van Brederode, 1658 ; Braunfels (Schloss), Coli. Vorst van Solms-Braunfels (Foto: RKD)

In de Nederlandse portretkunst immers neemt het portret ten voeten uit slechts een zeer bescheiden plaats in. Ten dele wordt dit veroorzaakt door het feit, dat men in de Republiek geen statieportret kende, terwijl ook de calvinistische mentaliteit er debet aan zal zijn, dat men zich liever bij de eenvoudiger borst- of kniestukken hield. In de 30-er jaren van de zeventiende eeuw komen we voor het eerst sporadisch portretten ten voeten uit tegen, zowel in Amsterdamse regenten kringen als aan het stadhouderlijk hof. In dit verband kan men bijvoorbeeld denken aan de grote portretgroepen van stadhouder Frederik Hendrik en zijn gezin door Honthorst, welke schilderijen de wanddecoratie vormden in het kabinet van Amalia van Solms in het Huis ten Bosch11). Het was pas in de tweede helft van de zeventiende eeuw, dat de monumentale dynastieke portretreeksen op kasteel Amerongen en slot Zuylen aangelegd werden,

De centrale plaats in de serie Brederode-portretten op kasteel Braunfels wordt uiteraard ingenomen door Johan Wolphert zelf (afb. 3). Hoewel dit schilderij niet gesigneerd is, kan het met grote mate van zekerheid op naam gesteld worden van Jan van Rossum. Wellicht hebben we hier zelfs het originele portret voor ons, waar alle andere beeltenissen van Johan Wolphert aan ontleend zijn. Ook het ruiterportret in het Rijksmuseum vertoont veel verwantschap met dit portrettype, zodat een direct verband haast voor de hand ligt.

Johan Wolphert wordt in deze reeks vergezeld door zijn tweede echtgenote Louise Christine van Solms, die haar jongste zoontje Floris Albert Belgicus (1652-1655) naast zich op de balustrade laat zitten. Dit stuk is niet gesigneerd en is een copie naar het origineel dat zich op kasteel Detmold bevindt. Op grond van het feit dat zowel Johan Wolphert als zijn jongste kind in 1655 overleden, kunnen deze stukken rond 1653/'54 gedateend worden.

Verder komen in de serie alle kinderen, schoonzoons en -dochters van Johan Wolphert voor. De oudste dochter Sophia Dorothea met haar man Christaan Albrecht van Dohna, Florentina en Maurits van Solms-Hungen (beide gesigneerd J. van Rossum en gedateerd 1658, (afb. 4) en (afb. 5), Amalia Margaretha en Fabian III van Dohna, die in 1658 trouwde met de ontbrekende dochter Louise Christine12). Al deze schilderijen geven de personen weer, staande ofwel op een bordes voor een balustrade, ofwel in een landschap met een legerkamp of stadsgezicht op de achtergrond.

Het monumentale karakter van deze reeks wordt nog versterkt door de twee laatste schilderijen die erbij horen: grote ruiterportretten van de beide zonen, de reeds eerder genoemde Hendrik en Wolphert, resp. de 17de en 18de heer van Brederode (afb. 6) en (afb. 7). Evenals het portret ten voeten uit, was het ruiterportret zeer zeldzaam in de 17de eeuwse Republiek. In een ander verband is er reeds op gewezen, hoe merkwaardig het is, dat dit genre nagenoeg geheel ontbreekt in de iconografie van de diverse stadhouders13).

Johan Wolfert van Brederode jong

Afbeelding 6 Portret van Johan Wolfert van Brederode ; Copie naar een schilderij van Jan van Rossum (?); Vianen, Stadhuis (Foto: RKD)

Toen het ruiterportret kort na 1650 enigszins in zwang raakte, gebeurde dit merkwaardigerwijs niet in Den Haag, waar de officieren van het Staatse leger toch veelal verblijf hielden, maar in Amstendam in de kringen van de gegoede regenten. Een van de eerste voorbeelden is het portret van de Amsterdammer Diederik Tulp, die in 1653 door Paulus Potter te paard werd uitgebeeld. Het bekendste voorbeeld is echter zonder twijfel het monumentale doek van Rembrandt, dat zich thans in de National Galleny in Londen bevindt en dat Frederik Riehel bij de intocht van Willem III in Amsterdam in 1660 voorstelt. Bekend is ook het kleine portretje, dat Thomas de Keyzer in 1660 van de Amsterdammer Pieter Schout vervaardigde.

In dit licht bezien zijn de ruiterportretten van de beide Brederode-zonen unieke documenten in de ontwikkeling van een schilderkundig genre. De ridderlijke associatie, die immer door ruiterportretten opgenoepen wordt, verbonden als het is met het bezit van eigen paarden, wordt in het geval van Wolphert nog onderstreept doordat de slottoren van het huis Batesteyn boven de boomtoppen zichtbaar is. De inscriptie op het schildenij dat de voorgestelde 6 jaar oud is, plaatst het ontstaan ervan in 1656, het jaar dat de kleine Wolphert benoemd werd tot ritmeester van een compagnie cavallerie. 

Evenals enkele andere portretten uit de reeks, is ook dit een gesigneerd werk van Jan van Rossum. Het portret van Hendrik is niet gesigneerd, maar wel aan Van Rossum toe te schrijven, hoewel het in levendigheid, met name wat de weergave van het paard betreft, bepaald achterblijft bij het portret van zijn broer. Het is heel goed mogelijk, dat ook dit schilderij uit 1656 is, het jaar waarin Hendrik zijn vader opvolgde als kolonel van het regiment Brederode. De oranje-rode sjerp, die hij om het middel gestrikt draagt, wijst er in ieder geval op dat hij tot het Staatse leger behoort. In maart 1657 verliet hij dit om in Franse dienst over te gaan, bij welke gelegenheid hij zeker de oranje sjerp verwisseld heeft voor de witte, die de Franse officieren droegen.

Tien portretten van de achttien, die oorspronkelijk in de eetzaal van het huis Batesteyn gehangen hebben, zijn nu terecht. De ontbrekende zullen helaas door de brand van 1696 zozeer beschadigd zijn, zoals de afgevaardigde van de graaf van Lippe reeds berichtte, dat het wellicht niet eens de moeite waard geacht werd ze naar Duitsland te vervoeren. Gezien de samenstelling van het overgebleven deel van de serie, lijkt er mij echter geen twijfel over mogelijk of de verloren gegane schilderijen stelden de nu ontbrekende kinderen uit het gezin van Johan Wolphert van Brederode voor: de tweede dochter Juliana; Anna Trajectina, een beroemde schoonheid, die in 1670 trouwde met de vorst van Wied-Runkel; Albrecht Hendrik baron van Slavata, de Boheemse edelman, die met Amalia Margaretha trouwde; de in het kraambed overleden Louise Christina, wier echtgenoot Fabian III van Dohna wel in Braunfels aanwezig is; Hedwig Agnes, de beroemde freule van Brederode die als erfgename van haar broer Wolphert vrouwe van Vianen werd en Amalia Wilhelmina, de jongste van het gezin. Mogelijk maakte Anna Johan na van Nassau, de eerste vrouw van Johan Wolphert, ook deel uit van de reeks. In Braunfels wordt in ieder geval een portret ten voeten uit van haar bewaard, dat weliswaar van veel vroeger datum is (1620), maar dat zo goed bij de andere schilderijen past, dat het heel goed nummer 18 van de reeks kan zijn.

Louise Christine van Solms Braunfels

Afbeelding 7 Jan van Rossum (?), Portret van Hendrick van Brederode, ca 1656; Braunfels (Schloss), Coll. Vorst van Solms-BraunfeIs (Foto: RKD)

Terugblikkend mogen we nu constateren, dat het ruiterportret van Johan Wolphert in het Rijksmuseum in monumentaliteit bepaald onderdoet voor de portretten te paard van zijn beide zoons op kasteel Braunfels. Ik geloof zelfs, dat het schilderij in het Rijksmuseum niet naar het leven vervaardigd is en dat het niet behoord heeft tot de oorspronkelijke Brederode-collectie. Het is daarom ook veel meer verwant aan de talloze ruiterportretjes, die er van Frederik Hendrik bestaan en die ook bijna allemaal fantasieportretten zijn.

Bovendien maakten de Brederodes over het algemeen gebruik van schilders, die op een hoger plan stonden dan de anonieme meester van het Amsterdamse schilderij. Dat dit zelfs kon leiden tot bijzondere resulaten, blijkt wel uit de "familiereünie" in Braunfels.

M.E. Tiethoff-Spliethoff

Noten

1) Catalogus Rijksmuseum Amsterdam 1976, nr A 3972

2) Zie O. Schutte, Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers, residerende in het buitenland, 's-Gravenhage 1976, 203-207

3) Zie W. Schulz, "Drie graven van Nassau-Siegen als Ridders van de Olifantsorde", Jaarverslag van de Vereniging Oranje Nassau Museum 1961, 38-51

4) Voor een afbeelding van het kasteel van Vianen, zie: Oud Holland 1908, t.o. pag. 176 en Oud Holland 1914, t.o. pag. 190

5) De genealogische gegevens betreffende de Brederodes zijn ontleend aan A.W.E. Dek, "Genealogie van de Heren van Brederode", Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 1959, 105-147

6) Na het overlijden van Johan Wolphert verboden de Staten van Holland zijn erfgenamen de titel graaf van Holland-Brederode te voeren. Een bezwaarschrift van de weduwe, Louise Christine van Solms, deed de Staten op dit besluit terugkomen, waarna de zaak op de lange baan werd geschoven. Zie R. Fruin (bewerking), Correspondentie van Johan de Witt 1657-1658, dl 2, Amsterdam 1909, 92

7) Zie H.E. van Gelder, 's-Gravenhage in zeven eeuwen, Amsterdam 1937, 149 e.v.

8) Gegevens omtrent de nalatenschap van de Brederodes zijn ontleend aan: P. van Meurs, "Kunst in de archieven van Vianen", Oud Holland 1908, 177-201 en 225-236 en aan P. van Meurs, "De erfenis van de Brederodes", Oud Holland 1914, 105- 131, 110-215 en 233-259

9) Uitspraak van een tijdgenoot. Zie P. van Meurs, a.w. 1914, 113

10) De verzameling portretten van de vorst van Solms-Braunfels op kasteel Braunfels werd in 1971 in opdracht van het Iconografisch Bureau gefotografeerd en vervolgens door Jhr F.G.L.O. van Kretschmar bewerkt

11) Zie Th.H. Lunsingh Scheurleer, "De woonvertrekken in Amalia's Huis ten Bosch", Oud Holland 1969, 29-67

12) Johan Wolphert van Brederode, doek 232 x 155, coll. Schloss Braunfels inv. nr 18. Juist opschrift links midden
Louise Christine van Solms, doek 238 x 151, coll. Schloss Braunfels, ten onrechte genaamd Ursula van Solms
Sophia Dorothea van Brederode, doek 238 x 151, coll. Schloss Braunfels, ten onrechte genaamd Anna Trajectina van Brederode (foutief opschrift linksonder)
Christian Albrecht van Dohna, doek 238 x 151, coll. Schloss Braunfels, ten onrechte genaamd Christoph van Dohna, gouverneur van Orange (foutief opschrift rechtsboven)
Florentina van Brederode, doek 253 x 150, coll. Schloss Braunfels, inv. nr 111, juist opschrift linksonder
Maurits van Solms-Hungen, doek 226 x 155, coll. Schloss Braunfels, inv. nr 17, juist opschrift links onder
Amalia Margaretha van Brederode, doek 237 x 166, coll. Schloss Braunfels, ten onrechte genaamd Elisabeht Wild- en Rijngravin van Daun (foutief opschrift links midden )
Fabian III van Dohna, doek 235 x 151, coll. Schloss Braunfels, ten onrechte genaamd Friedrich van Dohna (foutief opschrift rechts midden)
Hendrik van Brederode, doek 293 x 220, coll. Schloss Braunfels, inv. nr 19, ten onrechte genaamd Wolphert van Brederode (foutief opschrift linksonder)
Wolphert van Brederode, doek 234 x 150, coll. Schloss Braunfels, inv. nr 127, ten onrechte genaamd Reinhardt Wolfrath van Solms-Hungen (foutief opschrift rechtsonder)
Anna Johanna van Nassau-Siegen, doek 208 x 120, coll. Schloss Braunfels, inv. nr 120, juist opschrift linksmidden, gem. Anno 1620, aet. 27

13) Zie mijn "Portretten van stadhouder Frederik Hendrik", Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 1978, 97

Bovenstaande artikel is overgenomen uit het tijdschrift nr 2/35e jaargang 1980.

 

We use cookies

Wij gebruiken cookies op onze web site. Sommigen zijn essentieel voor het correct functioneren van de site, terwijl anderen ons helpen om de site en gebruikerservaring te verbeteren (tracking cookies). U kan zelf kiezen of u deze cookies wil toestaan of niet. Let op dat als u onze cookies weigert mogelijk niet alle functies van de site beschikbaar zijn.